1. Ontstaan en historie van de Airedale Terriër Ofschoon het airedale-terrierras vrij jong is en nog slechts ruim honderd jaar bestaat, is het toch moeilijk de oorsprong van het ras volkomen vast te leggen. Ongetwijfeld zijn verscheidene rassen gebruikt om te komen tot de gewenste hond en heeft men de diverse eigenschappen verkregen door het kruisen van verschillende rassen. Verschillende kynologische historici noemen als stamvader van de airedale o.a. de otterhond, de Welsh harrier, de ruwharige black and tan terriër, de bull terriër, de Welsh terriër, de Ierse terrier en de Bedlington terriër.
Welke van deze rassen het meest zijn stempel op de
airedale gedrukt heeft, is en zal wel altijd een duister punt
blijven. Het ras zelf bekommert zich minder over zijn duistere afkomst en wanneer we heden ten dage onze top-airedales bezien, is het alsof ze zeggen willen: 'Waar we uit voortkomen doet er minder toe, de hoofdzaak is dat we er zijn.' Wat we echter wel met zekerheid weten is, dat de airedale zijn oorsprong vindt in het Engelse graafschap Yorkshire en wel voornamelijk in het dal van de Aire, een riviertje dat zich door Yorkshire slingert. Dit dal van de Aire heeft een belangrijke rol gespeeld in het aanvankelijke leven van de airedale. Niet alleen dankt hij zijn huidige naam eraan, maar ook verrichtte hij zijn werk voornamelijk aan de oevers van de Aire. In Yorkshire werd veelvuldig gejaagd op otters, marters, bunzings en op ander klein schadelijk wild. Meestal werd hierbij gebruik gemaakt van de kleinere terriërrassen, o.a. de plaatselijke terriër, een soort black and tan terriër. Deze uitstekende aardhondenrassen voldeden bijzonder goed bij de jacht op klein wild, zij waren dapper en deden hun werk voor een groot deel onder de grond, waarbij zij zich in de pijpen en gangen van holen begaven en het wild opjoegen. Voor de jacht op de otter waren deze terriërs echter te klein en te licht van bouw. De otter, een geducht en snel roofdier, heeft de gewoonte zijn aanvaller naar de waterkant te lokken, al vechtende met hem in het water te verdwijnen en te trachten zijn slachtoffer op deze manier te verdrinken. Weliswaar maakte men voor de otterjacht, hetgeen in die dagen een geliefde sport was, veel gebruik van de otterhond, maar men wenste toch een hond die naast de goede eigenschappen, welke de otterhond bezat, het felle terrierkarakter had en tevens groot genoeg was om de strijd met de otter aan te binden. Het waren vooral fokkers en jagers in Bradford, Bingley, Otley en Shipley, die een groot aandeel hadden in het ontstaan van de airedale terrier. In The Kennel Encyclopaedia' schrijft Holland Buckley, één der vooraanstaandste en bekendste airedalefokkers uit de beginjaren, dat een zekere Wilfred Holmes in 1853 de plaatselijke terrier kruiste met de otterhond. Van de otterhond zou de airedale zijn voorliefde voor het water geërfd hebben, alsmede zijn dichte, vette en waterafwerende ondervacht. Nog vele kruisingen van otterhond en terrier zouden na de eerste gevolgd zijn en de pups vonden blijkbaar gretig aftrek onder de jagers in Yorkshire. Holland Buckley schrijft verder, dat volgens vele bij de eerste kruisingen eveneens de Welsh Harrier gebruikt is. Een andere bekende vroegere airedaleliefhebber nl. Reginald Knight, de eigenaar van Thunder, één der eerste airedales, heeft over het ontstaan van het ras een andere theorie. Hij is van mening dat de eerste kruising die was van een ruwharige black and tan terrier met een bull terriër. Het kruisingsprodukt was volgens Knight een kleine hond, die niet de voor de jacht zo belangrijke 'scherpe' neus bezat. Men kruiste daarna met de otterhond met blijkbaar als gevolg een tamelijk lompe hond met grote, laag aangezette, afhangende oren en zachte vacht. Deze honden schijnt men dan weer teruggefokt te hebben op het eerste kruisingsprodrukt en daarna gekruist te hebben met de bull terrier teneinde betere oren en terriervoeten te verkrijgen. Na terugkruising op de otterhond ontstond, nog steeds volgens Reginald Knight, een hond met een stugge, draadharige vacht, goede neus, dapper en fel en steeds bereid, als het werk dit vereiste, te water te gaan. Na nogmaals kruising met bull terrier en ruwharige black and tan terrier zou een hond ontstaan zijn die met de huidige airedale enige overeenkomst vertoonde. Welke van deze veronderstellingen en theoriën juist zijn, weten we niet. We mogen echter aannemen dat in Yorkshire tegelijkertijd door verscheidene fokkers pogingen werden gedaan om een nieuw ras te verkrijgen. Ongetwijfeld zullen een aantal van hen voor dit doel verschillende rassen gebruikt hebben en is het aannemelijk dat inderdaad rassen zoals otterhond, harrier, bull terrier, Welsh terrier, Ierse terrier enz., in meer of minder mate een rol gespeeld hebben. Wel ben ik geneigd te veronderstellen dat de bull terrier minder invloed heeft gehad dan Reginald Knight doet vermoeden en dat behalve de genoemde plaatselijke terrier en een bepaalde drijfhond, de otterhond het meest is gebruikt. Hoe het ook zij, het nieuwe ras werd spoedig populair en na een aantal jaren van onderling fokken kwam men omstreeks 1865 tot de hond die we thans kennen als de airedale terrier. Men noemde hem in die dagen 'waterside of working terrier' en wat zijn exterieur betreft, verschilde hij heel wat met onze huidige exemplaren. Men lette toen in de eerste plaats op de bruikbaarheid van de hond, uiterlijk schoon was volkomen secundair en hoewel er in die dagen reeds tentoonstelingen waren — de eerste hondententoonstelling werd in Engeland in 1859 gehouden - zag men daar de nieuwe terrier zelden of nooit. Ook bestonden er in die tijd nog geen raspunten zoals wij die nu kennen en de eerste standaards die voor de airedale terrier opgesteld waren ondervonden zelfs veel kritiek. Van Reginald Knight, die de eerste standaard samenstelde werd bijv. gezegd dat hij deze grotendeels aanpaste aan zijn eigen hond Thunder en daardoor de objectiviteit uit het oog verloor. Naarmate de tentoonstellingen belangrijker werden groeide ook de populariteit van de airedale. Het was volgens Holland Buckley in 1876 dat voor het eerst een klasse voor de waterside terrier geopend werd op een kleine tentoonstelling in de omgeving van Shipley, waar verscheidene exemplaren verschenen. Over de naam van het ras kon men het aanvankelijk niet eens worden en 'waterside- en working terrier' vond men een te algemene benaming. |
|
![]() |
Ch. Appleby Bachelor Boy |
Hugh Dalziel
stelde voor het ras Bingley terrier te noemen. Dit was echter minder
juist tegenover de plaatsen Bradford en Otley, die een even groot
aandeel in het ontstaan van het ras hadden als Bingley en zo kwam men (volgens Holland Buckley op de 'National Dog Show' in 1883 in Birmingham, volgens Bowen in 1879 op één der Yorkshire shows) tot de naam 'Airedale Terrier', een naam die gezien de streek van oorsprong een gelukkige vondst was. Het ras begon zich langzamerhand over geheel Engeland te verspreiden en werd in enkele jaren tijds één der meest gewildste en populairste rassen. Bekende airedales uit deze beginperiode waren o.a. Keighley Crack, Newbold Fritz, Vixen III, Rustic Lad, Young Tanner, Wharfdale Rover, Tamworth, Gipsy en Colne Crack. Pioniers in deze periode waren Bryan, Stuart, Jennings, Noble, Hunter en enige jaren later Holland Buckley, die meer dan veertig kampioenen heeft bezeten. Vooral de Cholmondeley airedales van Mr. Bryan behoorden bij de toppers van die dagen en velen hebben hun stam met zijn honden opgebouwd. Ook in het begin van de Nederlandse airedalegeschiedenis hebben de airedales uit de Cholmondeleykennels een belangrijke plaats ingenomen. Onder de eerste in Nederland ingevoerde airedale terriers behoorden o.a. Cholmondeley Bryony en Cholmondeley Brushwood, welke laatste in 1897 de eerste airedale terrier was die in het Nederlandse Honden Stam Boek werd ingeschreven. Er was in deze beginperiode nog weinig sprake van gelijkvormigheid en vastheid in type; dit ontstond eerst langzamerhand door onderling fokken en door het opstellen van meer uitgebreide en betere raspunten. De interesse voor het ras nam hand over hand toe en in de loop der jaren heeft de airedale zich mogen verheugen in de belangstelling van vele liefhebbers en fokkers die het ras gebracht hebben op een hoog peil wat schoonheid, vorm en type betreft. Op de tentoonstellingen werd de airedale terrier spoedig een veel geziene verschijning en ook in ons land verscheen geregeld een flink aantal airedales in de tentoonstellingsring. Behalve dat de airedales als tentoonstellingshonden geschiedenis hebben gemaakt, hebben zij ook grote bekendheid verworven als 'all-round' gebruikshonden. We zagen reeds dat de airedale oorspronkelijk gefokt is als jachthond en als vernietiger van schadelijk wild en dat hij als zodanig zijn werk uitstekend verrichtte. Niet alleen in maar ook buiten Engeland werd hij voor de jacht op haar- en vederwild gebruikt. In Amerika jaagde men o.a. met hem op beren en in Frankrijk op wilde zwijnen. Uiteraard heeft de airedale van zijn diverse stamvaders verschillende uitstekende eigenschappen meegekregen en men ontdekte al spoedig, dat de airedale behalve goede jachthond, tevens geschikt was voor nagenoeg al het werk dat men een hond kan laten doen. Terecht noemen de Engelsen de airedale dan ook de 'all sporting dog'. Als politie- en verdedigingshond en als legerhond heeft hij uitstekende diensten bewezen en ook thans wordt in Engeland en vooral in Duitsland nog veel met de airedale gewerkt en wordt hij met succes afgericht. Als legerhond is de airedale welhaast beroemd geworden en in de eerste wereldoorlog waren het voornamelijk airedale terriers, die voor het werk in het leger gebruikt werden. Zij werden getraind als ambulance- en berichthond en deden dit werk voortreffelijk. Zij brachten medicamenten en berichten over naar vooruitgeschoven posten en werden gebruikt voor de communicatie, wanneer de veldtelefoon defect of vernield was. Ook werden zij ingezet als 'wacht- en luisterpost' in de frontlinie. Hun uitstekend gehoor was erop getraind het naderen van de vijand snel op te vangen en voor deze nadering te waarschuwen. Het was vooral Lieut. Col. Richardson die de airedale terrier als legerhond introduceerde. Zelf groot liefhebber en fokker van airedales, had hij deze reeds jarenlang getraind voor politiediensten en als verdedigingshonden. Hij had hierdoor de uitnemende bruikbaarheid en moed van de airedales leren kennen en toen hij dan ook in 1914 belast werd met de training van legerhonden, was het voornamelijk zijn ras dat hij hiervoor gebruikte en een groot aantal airedales heeft met succes de War Dog School' doorlopen. In zijn boek Watch-dogs besteedde Lt. Col. Richardson een groot gedeelte aan zijn werk en ervaringen met de airedale terrier. |
|
Boek: de airedale terrier van F.X. VAN LEEUWEN |